1991 - Opgraving Havezate Tongerlo

U kunt zich hier een indruk vormen van de het onderzoek naar de havezate Tongerlo

 

Havezate Tongerlo -beknopt historisch overzicht-

Het huis en goed Tongerlo wordt voor het eerst genoemd in het jaar 1399. Het is dan tienden verschuldigd aan de Heren van Steinfurt. Van 1421 tot 1485 is Tongerlo als leengoed van Steinfurt in bezit van het geslacht Diepenbrock.
In de tweede helft van de 16e eeuw komt het goed door aankoop in bezit van de adelijke familie De Rode. Men neemt aan dat Bernt de Rode de boerenwoning vervangen heeft door een aanzienlijker huis. Het schijnt dat huize Tongerlo in deze tijd een aantal malen geplunderd is. In 1576 wordt vermeld:

'...dat Bernt de Rode door het krijghsvolk van Tongerloe verdreven, het huys geplondert ende gansch gedestrueert sy, sulcks hy genootsaeckt is worden sich binnen de stadt Lichtenfoorde toe retiteren; dat het huys Tongerloe doemaels een tijt lanck wuest gelegen heeft.'

Ook in de periode 1590-1600 zou Huize Tongerlo tot tweemaal toe leeg geplunderd zijn. Bij een van de plunderingen bleek dat de toenmalige eigenaar, Johan de Rode, zwaar gewond was geraakt en zijn vrouw door de plunderaars was 'uytgetrocken tott op haer naeckte hembt.'
Door schulden is Herman Johan de Rode in juli 1677 genoodzaakt Tongerlo te verkopen aan een van zijn schuldeisers, Gerrit Heckinck. Na diens dood verkoopt zijn weduwe op 20 augustus 1694 het goed Tongerlo aan de Zutphense burgemeester en schepen Arnholt Wentholt. In 1758 zijn de gebroeders Arnhold Bernard en Johan Bernhard Wentholt gezamenlijk eigenaar van Tongerlo. Het goed wordt dan zo beschreven:

'het huis Tongerlo met desselfs hoven, visseryen, plantagien, vloglanden, bossen en weydens, voorts de goederen, daaronder gehorende, namentlyk het erve Groot en Klein Pillen, het erve Nyeboer, de katersteden Klaverbos en Hoitink.'

Arnhold Bernhard Wentholt, die in 1761 alleen eigenaar wordt, is voor maart 1765 overleden, blijkbaar kinderloos.
Zijn weduwe trouwt in 1766 met dr. Isaäk van de Meer de Walcheren, die richter en landschrijver van de heerlijkheid Lichtenvoorde was.
Jan van de Meer de Walcheren verkoopt op 2 september 1831 het goed Tongerlo aan Johan Hendrik Antony van Basten Batenburg, dokter en burgemeester van Lichtenvoorde. Deze familie heeft het huis tot ongeveer 1870 verhuurd.
In 1895 is huize Tongerlo al afgebroken. In 1907 wordt het goed bij openbare verkoop verkocht aan verschillende personen. Op de plaats van de oude havezate verrijst een nieuwe boederij die bewoont werd door de familie H. Smees.
Thans woont hier de familie E. Wamelink, die ons alle gelegenheid en ruimte geeft om nog meer over Tongerlo aan de weet te komen, door middel van opgravingen.

 

Havezate Tongerlo -aan de hand van opgravingen-

Opgraving I "Voortuin" 1972
Toen de Vereniging voor Oudheidkunde te Lichtenvoorde in 1972 werd opgericht, was er vanaf dat moment ook een Werkgroep Archeologie actief. Door deze werkgroep is in 1972 een opgraving verricht in de voortuin van de huidige boerderij.
Om de bevindingen van deze opgraving te achterhalen, is contact opgenomen met dhr. H. Eekelder, nu woonachtig in Aalten en een van de initiatiefnemers van de voorloper van de huidige archeologische werkgroep. Helaas zijn er geen tekeningen of foto's van deze opgraving voorhanden. De plaats van de opgravingsput kan daarom alleen maar bij benadering worden aangegeven. Van belang is dat bij de graafwerkzaamheden brugpalen zijn aangetroffen. De vondsten gedaan bij deze opgraving zijn wel bewaard gebleven, zodat we aan de hand hiervan toch iets over de gracht te weten komen. Dhr. Eekelder stelde de vondsten spontaan ter beschikking van de AWL.

De vondsten
De oudste vondsten zijn zgn. blauwgrijs aardewerk en steengoed scherven. Hierbij zijn fragmenten die afkomstig zijn uit Siegburg. Dit productiecentrum kende zijn hoogtepunt in de 14e/15e eeuw. Het grootste aantal scherven dat werd aangetroffen is behoord tot het roodbakken aardewerk. Een aantal konden aan zgn. grapen worden toegeschreven (kookpotten op drie pootjes). Sommige fragmenten zijn voorzien van gele slibversiering of groene (koper)glazuur. Hiervan zijn een aantal scherven afkomstig van het zgn. Wanfried aardewerk. Wanfried a.d. Werra is een pottenbakkerscentrum in Nederhessen dat zijn bloeitijd kende in de periode van ± 1590 tot 1625. Een van de leukste vondsten zijn wel de fragmenten van een groen geglazuurde grape van witbakkende klei. Een aantal scherven kon aan elkaar worden geplakt. Een vergelijkbaar exemplaar is gevonden in de binnenstad van Deventer en wordt gedateerd op de eerste helft van de 17e eeuw. Naast een fragment van een vensterruit, bevond zich de bodem van een drinkglas onder de vondsten. Kleipijpen zijn van belang omdat ze vaak redelijk goed te dateren zijn. Het leeuwendeel van de pijpen kwam uit Gouda. Aan de vorm van de pijpekop (ketel) kan de ouderdom globaal worden afgelezen. Hierbij geldt: Hoe kleiner de ketel hoe ouder de pijp. In het begin van de 17e eeuw was tabak nog een luxe-artikel en erg duur. Naarmete de tabak goedkoper werd 'groeide' de pijpekop. Daarnaast voorzagen een groot aantal Goudse pijpenmakers hun producten van een klein stempeltje, het zgn. hielmerk. Dit zijn vaak figuurtjes, cijfers of initialen. Met name de initiaalmerken zijn interessant omdat hierbij vaak de naam van de maker te achterhalen is. Onder de pijpekopjes bevonden zich de oudste exemplaren (zgn. soldatenpijpjes. Ze zijn te dateren in het begin van de 17e eeuw toen de VOC voor het eerst tabak van overzee naar de Nederlanden bracht. De andere pijpjes stammen uit de 17e en 18e eeuw.

Opgraving II "Oostelijke gracht"
Door de bouw van een nieuwe kuikenschuur kan de AWL voor het eerst echt in aktie komen. Uit grondboringen al eerder uitgevoerd blijkt dat op de plek waar de nieuwe schuur gepland is de gracht om de havezate Tongerlo moet hebben gelopen. Van dhr. Wamelink krijgen we toestemming om de gracht d.m.v. een opgraving te onderzoeken. Het doel van de opgraving is het in kaart brengen van de gracht en eventueel dateren van de grondlagen aan de hand van de vondsten. Naar aanleiding van de boringen wordt er een put van 12 meter lang en 2 meter breed uitgezet. Deze put wordt 1.50 meter diep uitgegraven. We treffen allerlei sliblagen aan. Daaronder bevind zich de bodem: een ongeveer 20 cm. dikke zwarte laag. In deze laag bevinden zich de resten van de begroeiing ( riet e.d.), takken, eikels en hazelnoten. De vondsten worden ingemeten om later in het profiel ingetekend te worden. Er is geen beschoeiing van de gracht aangetroffen.

[TON.profiel]
Profielwand waarin zich de gracht aftekent

De vondsten
Er zijn erg weinig vondsten gedaan. Uit de meer dan 30 kubieke meter zand die we verzet hebben zijn bv. in totaal maar 21 aardewerkscherven gevonden. De meest complete vondst is een groot gedeelte van een braadpan. De pan kwam uit de bovenste lagen en wordt gedateerd in de 18e/19e eeuw. Verder kan er helaas weinig gezegd worden van de vondsten wat datering betreft. De enige scherf die in deze nog van belang is en uit de bodemlaag komt, is een scherf Siegburgaardewerk, die in de 14e/15e eeuw thuis hoort.

Conclusie
De gracht is veel beter in beeld gekomen. Er is sprake van een behoorlijk brede gracht. De gracht is niet beschoeid. Dit betekend dat de gracht sneller zal verlanden. Door het ontbreken van een beschoeiing zal de wal namelijk sneller afkalven. Het dateren van de gracht aan de hand van de vondsten is erg moeilijk. De gracht zal rond de 14e/15e eeuw wel in gebruik zijn geweest, maar dat is een gevaarlijke veronderstelling aan de hand van één scherf. Gezien de schervenconcentratie (of juist het ontbreken hiervan) mogen we ervan uitgaan dat we niet gegraven hebben in dat gedeelte van de gracht waar bv. een brug gelegen heeft, in nabijheid van de keuken of bij de afvoer van het secreet (toilet).

 

Opgraving III "Fundering oostelijk gebouw"
Tijdens het graven van een sleuf voor de gasleiding naar de nieuwe kuikenschuur, stuitte dhr. Wamelink op muurresten. De AWL kreeg toestemming de funderingen verder te onderzoeken. Tijdens de sloop van de oude kuikenschuur is een gedeelte van deze funderingen al aangetroffen en in kaart gebracht. Deze muurresten en de nu gevonden fundering blijken tot één bouwwerk te behoren. Het muurwerk werd niet op alle plaatsen aangetroffen. Op deze plekken troffen we echter wel de funderingssleuf en een duidelijk puinspoor aan. We mogen aan nemen dat het muurwerk hier wel aanwezig was, maar tijdens de sloop volledig is weggebroken.
In de funderingssleuf ontdekten we op een bepaalde plaats een grote schervenconcentratie. Omdat deze scherven in hun context iets kunnen zeggen over de tijd waarin het gebouw werd gebouwd, is deze schervenophoping nauwkeurig opgegraven.
Onder de funderingslaag is een 35 cm. dikke zwarte laag aangetroffen. Daaronder bevind zich de schone grond.

De vondsten uit de funderingslaag
De vondsten bestaan voornamelijk uit aardewerkscherven, glasscherven en fagmenten van kleipijpen.
Er zijn scherven van ongeveer 5 wijnflessen gevonden. Eén wijnfles kon weer voor het grootste deel uit 14 fragmenten worden samengesteld. Qua vorm kan deze fles globaal in de periode 1675 tot 1750 geplaatst worden.
Van de aardewerk valt vooral een groot gedeelte van een mineraalwaterkruik op. De kruik is voorzien van een stempel dat waarschijnlijk afkomstig is van de Keurvortelijke regering van Trier. Ook werden fragmenten van een Delfts blauw bord aan getroffen. Het bord stamt uit de 18e eeuw toen het Delfts blauw massagoed werd.
In totaal zijn er 10 pijpekopjes gevonden. Qua vorm zijn ze zonder uitzondering in de 18e eeuw te plaatsen. Van 9 pijpekopjes is het hielmerk bewaard gebleven. Een aantal van deze merken zijn enkele eeuwen in gebruik gebleven en zijn voor de datering van de funderingslaag van minder belang.

De vondsten uit de onderste zwarte laag
Hierin bevonden zich de oudste scherven die we, tot nu toe, op Tongerlo gevonden hebben. Het materiaal dat we uit deze laag geborgen hebben is ter determinatie overgegeven aan de provinciaal archeoloog van Gelderland, drs. R.S. Hulst. Dit met name omdat het vermoeden bestond dat zich onder de vondsten kogelpotscherven bevinden. Om zeker te gaan en voor de andere vondsten uit deze laag een betrouwbare datering te krijgen hebben we drs. Hulst om zijn mening gevraagd.
Het merendeel van de scherven behoren tot het blauw-grijze aardewerk. Dit aardewerk werd vooral geproduceerd in de 13e tot en met de 15e eeuw. De door ons gevonden scherven horen in de 15e eeuw thuis. Vier scherven behoren inderdaad tot het zgn. kogelpot aardewerk. Dit zijn kogelronde potten zonder poten die zo in de as van het haardvuur werden gezet. Deze scherven kunnen worden gedateerd in de 12e eeuw. In deze laag bevonden zich ook een aantal fragmenten steengoed. Hun datering ligt in het eind van de 14e eeuw en het begin van de 15e eeuw. Tenslotte moet nog een scherf van pijpaarde genoemd worden. Dit materiaal werd vooral in de 14e en 15e eeuw gebruikt voor het maken van heiligenbeeldjes.

Conclusie
De onderste zwarte laag kan aangemerkt worden als de eerste bewoningslaag van Tongerlo. De vondsten uit deze laag gaan naar alle waarschijnlijkheid terug tot de 12e eeuw. Dat is ver voor het moment dat de naam Tongerlo voor het eerst in de archieven opduikt (eind 14e eeuw). Het is twijfelachtig of er sprake is van een continue bewoning op Tongerlo in deze vroegste periode. In het vondstcomplex ontbreekt namelijk materiaal uit de 13e en een groot deel van de 14e eeuw.
De erboven liggende funderingssleuf geeft een heel ander beeld. Door middel van de vondsten in deze laag kan vrij nauwkeurig de tijd van de bouw bepaald worden. Het schervenmateriaal hoort thuis in de periode van eind 17e eeuw tot de eerste helft van de 18e eeuw. Door hierbij de datering van de kleipijpen te betrekken kan de bouw, bij benadering, geplaatst worden in de periode van 1730 tot 1750. In deze tijd was Arnholt Wentholt eigenaar van Tongerlo. Over de aard en functie van het door de AWL opgegraven gebouw is helaas (nog) niets te zeggen.
In totaal zijn er nu drie opgravingen uitgevoerd op de plaats waar zich vroeger de havezate Tongerlo bevond. Voor deze activiteiten was Tongerlo alleen bekend uit het archief en van kaarten. Een aantal namen, plaatsen en gebeurtenissen zijn op deze manier aan ons overgeleverd.
De archeologie probeert deze droge feiten te verlevendigen en, wanneer mogelijk, de geschiedenis uit te breiden. Van vragen als "Wat moeten we ons bij het oude Tongerlo voorstellen?" en "Vanaf wanneer en hoe leefden de mensen hier?" is nu een tipje van de sluier opgelicht. Toch blijven er nog veel vragen open of niet voldoende beantwoord.
Het lijkt ons van groot belang bouwactiviteiten in dit gebied, ook in de toekomst, nauwlettend te volgen.
Veel antwoorden liggen waarschijnlijk nog onder de grond.

Namens de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde

Godfried Nijs

(Dit artikel is in gewijzigde vorm opgenomen in 'De Lichte Voorde' nr. 23)